Opgravingen

Tijdens opgravingen in 1949 worden de aan Floris V en zijn familie toegeschreven skeletten gevonden. Een onverwachte vondst. Historisch lijkt vast te staan dat de laatste rustplaats van de Graven van Holland in de zestiende eeuw zijn verwoest door fundamentalistische aanhangers van Oranje. Bij opgravingen onder leiding van professor Glasbergen van het instituut voor Prae- en Protohistorie van de Universiteit van Amsterdam op het terrein van het abdijcomplex in Rijnsburg worden in de fundamenten van het dwarsschip voor het koor (de ereplaats van de abdijkerk, waar je niet zo maar terechtkwam) een aantal skeletten blootgelegd die op een na alle door dr. Dijkstra uit Groningen worden geïdentificeerd als de stoffelijke resten van de Graven en Gravinnen van Holland. Waaronder Simon, Floris de Zwarte; Petronella van Saxen, stichtster van de Abdij en weduwe van Floris III, graaf Floris IV, graaf Floris V en graaf Jan I. Het laatste skelet, wordt door Dijkstra vastgesteld, als dat van Dirk I, de elfhonderd jaar geleden overleden aartsvader van het gravenhuis. Na deze identificatie worden de Graven van Holland en hun aanhang tijdelijk ondergebracht in een speciaal gemetselde grafkelder bij het Rijnsburgse Raadhuis. Nadat de stoffelijke resten in eikenhouten kistjes met een zilveren plaatje met naam en sterfdatum zijn geplaatst en met kunsthars omhuld, vindt de herbegrafenis plaats.

Nieuw onderzoek
De situatie blijft ongewijzigd tot in 1995 op initiatief van de Universiteit van Leiden een nieuw onderzoek wordt gestart. Fysisch antropoloog Maat en hoogleraar chemie Cordfunke krijgen van de gemeente Rijnsburg toestemming het mausoleum open te breken. Ze komen met een rapport, dat de botten niet zijn van de graven en Gravinnen, die in 1975 zijn herbegraven, maar van enkele anonieme, negende-eeuwse Karolingische lieden, die twee eeuwen ouder zijn dan dr. Dijkstra heeft aangenomen. Dat oordeel geschiedt op basis van een C-14-test, waarmee de ouderdom van botten met een koolstofmeting wordt kan worden geschat. Maat krijgt, zo zegt hij, wantrouwen als hij de vermeende schedel van Floris V in handen heeft. Hij ontdekt zeventien keer een groeivertraging en stelt op grond daarvan vast, dat deze Floris een ‘chronisch kwakkelende figuur’ moest zijn, geheel in tegenstelling tot het atletische imago van de graaf. Met hulp van de zogenaamde C14-detectiemethode komen Maat en Cordfunke tot hun vernietigende oordeel.

Dr. Dijkstra, is woedend over de door Maat en Cordfunke gepleegde grafschennis. Volgens hem wordt de moord op Floris V op deze wijze nog eens dunnetjes overgedaan: ‘Dit is een wetenschappelijke aanslag, gepleegd door Cordfunke, die in 1987 al probeert mij van mijn plaats te stoten in het onderzoek te Rijnsburg.’ zegt hij. Dijkstra, de man die tussen 1949 en 1951 de zeventien lijken in Rijnsburg met honderd procent zekerheid identificeert als toebehorend aan Floris V en de andere graven en gravinnen van Holland, heeft hun stoffelijke resten in kindergrafkisten in zijn werkkamer en wijdt de beste jaren van zijn leven aan het vaststellen van hun ware identiteit.

Reconstructie
Op grond van nauwgezet onderzoek van de resten van Floris V komt hij zelfs met een adembenemende reconstructie van de moordpartij bij Muiden; het skelet draagt de sporen van maar liefst 21 zwaardslagen uit dezelfde richting op het bovenlichaam (vermoedelijk toegebracht door edelman Gerard van Velzen) en van vijftien minder harde slagen op de benen. ‘Uit de aard van de verwondingen valt op te maken’ dat Floris de eerste slag, die voor zijn hoofd bestemd was, weet te ontwijken door achterover te leunen. De klap veroorzaakt grote bloedingen en Floris verliest korte tijd het bewustzijn. Hij is nog bij kennis als hij door de eerste slag uit het zadel valt. Door zijn hoofd te draaien en te beschermen door het optrekken van zijn linkerschouder en zijn knieen probeert Floris de tweede slag af te weren. Die raakt het linkeropperarmbeen, uit de stand waarvan kan worden afgeleid dat de handen van Floris door de samenzweerders op de rug waren gebonden. Deze slag wordt Floris toegediend door de eerste, van zijn paard gestegen aanvaller. Het moet een furieuze klap zijn geweest, die de kop van het opperarmbeen scheidt van de schacht van het bot. Een derde slag dringt diep in de linkerachterzijde van de schedel; bij een vierde slag wordt een kapje van zeveneneenhalve centimeter van de schedel geslagen. Uit de beschadiging van de schedel valt op te maken dat het zwaard van de aanvaller in de wond blijft steken, zodat deze zijn wapen letterlijk moest loswrikken.’ Dijkstra spreekt de aantijgingen van Maat en Cordfunke tegen, dat hij er vier eeuwen naast zit met zijn analyse. ‘Zonder enige twijfel gaat het hier om de stoffelijke resten van leden van het eerste grafelijke huis van Holland’, zegt hij. ‘Dat Maat en Cordfunke stellen dat het in werkelijkheid gaat om een Karolingische edelman, is pure flauwekul. Ik heb op grond van een beschadiging aan een van de schedels vastgesteld dat deze is aangebracht door een lans die niet eerder dan na 1200 is ontwikkeld. In het Karolingische tijdperk is er in deze contreien nog helemaal geen sprake van een Christelijke begraafwijze, terwijl de Graven in Rijnsburg die worden aangetroffen, wel degelijk christelijk zijn.’

‘Ook ontkennen Maat en Cordfunke dat het hier gaat om een familie. Nu, dat is wel degelijk het geval. In samenwerking met chemisch bioloog Schaafsma uit Groningen stelt Dijkstra vast dat de botten in Rijnsburg allemaal het patroon van een erfelijke aandoening hebben, te weten de aanleg voor het ontbreken van een voorhoofdsholte. Dit hebben de Graven van Holland tien keer zo veel als de gemiddelde bevolking van die tijd en dat bewijst dat het hier gaat om een familie met ingehuwden. Dijkstra vindt het een bizarre kwestie en vindt dat Maat en Cordfunke hun onderzoek stiekem hebben gedaan. Hij komt erachter als hij een bezoek brengt aan Rijnsburg en ziet dat de grafkelder is opengebroken. De gemeente wil hierover geen verklaring geven. Dijkstra vraagt hoe men het zou vinden als een stel wetenschappelijke onverlaten de grafkelder van de Oranjes in Delft zouden openbreken. De gemeentesecretaris zegt dan: ‘’Maar dat kan niet, dat zijn vorsten. Hier ligt alleen maar materiaal.’’ Kunt u nagaan! De Graven van Holland vormen wel ons eerste vorstenhuis, zij behoren met respect te worden behandeld. In plaats daarvan solt men met de lijken en sloopt men een nationaal monument. Ik vind het niet erg als mijn werk wordt aangevallen. Maar dat men een dergelijk monument stiekem openbreekt en onnodige, onherstelbare schade toebrengt aan zowel het monument als aan de beenderen zelf, dat tart werkelijk alle verbeelding.’ Helaas voor dr. Dijkstra worden de ‘stiekeme praktijken’ van Maat, Cordfunke en de gemeente Rijnsburg goedgekeurd door een onafhankelijke onderzoekscommissie, die wordt ingesteld na klachten van Dijkstra. In opdracht van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek brengt een commissie (bestaande uit dr. Van Heeringen, provinciaal archeoloog, dr. Lauwerier en prof. dr. van Regteren-Altena) verslag uit van een onderzoek naar de handelwijze van Maat en Cordfunke. Uitslag: de twee wetenschappelijke grafschenners hebben geen regels overtreden en de gebruikte onderzoeksmethoden worden goedgekeurd. Daarna neemt de gemeente de aanbevelingen van de commissie-Van Heeringen over en staat dus vast dat de resten bij de abdij in Rijnsburg niet aan Floris V en de andere graven van Holland toebehoren. Het gebeente wordt teruggeplaatst in het mausoleum. Het monument blijft zo intact.’

Echter hiermee is het verhaal niet ten einde. Bij het Genootschap Oud Rijnsburg is men allerminst overtuigd van het gelijk van Maat en Cordfunke. Simon Leenheer indertijd bij de opgravingen zegt: ‘Ik zag dat er in de schedel van degene die als Floris V werd geïdentificeerd een fors gat zat. Dat klopt precies met het verhaal dat hij met een zwaard een gat in zijn hoofd kreeg geslagen. Ook ontbraken de handen. Wat ook overeenkomt met de overlevering dat de moordenaars van Floris, die zijn handen hebben afgehakt. En zo zijn er nog meer bewijzen,’ aldus Leenheer. Achter die mening stelt zich ook de Orde van Sint Jacob. Deze Orde gaat terug tot de tijd van Floris V zelf, die de orde heeft opgericht. St Jacob-lid en Rijnsburger Carel Frauenfelder zegt: ‘Maat en Cordfunke hebben een kardinale fout gemaakt. Zij vergeten dat het eten van vis – wat de Graven als goede katholieken veel deden – belangrijke dalingen van die radioactieve koolstof teweeg brengt. Daar bestaat in de vakliteratuur genoeg onderzoek naar. Dat verschil van tweehonderd jaar in de C-14-test wordt zo verklaard’. De Orde van St Jacob vraagt inmiddels om heropening van het onderzoek. Men dringt aan op een DNA-test op de botten die door de Universiteit zijn bewaard. Op die manier kan in elk geval worden bewezen dat de gevonden skeletten toebehoren aan één familie, wat door Maat en Cordfunke altijd is ontkend. Echter men stelt vast dat zo’n test te duur is. Onzin stelt de Orde, DNA-testen worden bij de vleet gedaan bij de politie. Bovendien: we hebben het hier over de eerste heersersdynastie van Nederland. Daar mag je wel zorgvuldig mee omgaan’ . De kritiek van de Orde van St Jacob wordt ondersteund door archeoloog Lanting van de Universiteit van Groningen. Hij wijdt zelf al publicaties aan de complicaties bij de C-14-test. Lanting: ‘ Ik ben er persoonlijk van overtuigd dat het in Rijnsburg wel degelijk gaat om de resten van de graven van Holland.‘

Procedure
Maat en Cordfunke geven hier geen commentaar meer op. Wel archeoloog Van Heeringen, die indertijd de commissie leidde dat het onderzoek van Maat en Cordunke goedkeurde. Van Heeringen bevestigt: ‘Dat zij zich indertijd niet hebben gebogen over die C-14-test. ‘Wij hebben alleen maar de gevolgde procedure beoordeeld. Het kan dus inderdaad zijn dat er een fout is gemaakt’. Kortom: Rijnsburg beschikt wellicht wel degelijk over het gebeente van Floris V en de zijnen. Een woordvoerster van het de gemeente laat weten; Dat er sinds het rapport toch weer de nodige twijfels zijn ontstaan. ‘We houden het als gemeente nu maar in het midden of het nu wel of niet gaat om Floris V en de zijnen.’

Teuntje van Delft
Voorzitter Genootschap Oud Rijnsburg