Rijnsburgs oorlogsverdriet

Rijnsburgse oorlogsslachtoffers
Dirk van Delft was in 1940 als soldaat gelegerd in Noordwijk. Hij was op 11 januari 1940 getrouwd met Retta Glasbergen. Bij de inval van de Duitsers op  10 mei trok zijn eenheid op naar Katwijk a/d Rijn. Nog voordat zijn groep een schot gelost had, werd hij door een kogel dodelijk getroffen. Hij was nog geen 28 jaar oud.
Jan van der Meij kwam om als burgerslachtoffer bij de Haagse schouw ook op 10 mei. Hij was 20 jaar oud.
Abraham van der Vijver, ook 20 jaar, op 11 mei.
Nicolaas van Egmond overleed op 6 juli 1943 als gevolg van een geallieerd bombardement op Noordwijk. Hij werd 37 jaar.
Cornelis de Mare kwam om op 11 december 1944 bij het bombardement op Leiden. Hij was vader van 3 kinderen en werd slechts 33 jaar.
Nicolaas van den Eijkel overleed tijdens een gevangenentransport in Duits-land als gevolg van uitputting op 10 april 1945, nog geen 20 jaar oud.
Geert Hermans was in 1943 benoemd als burgemeester van Rijnsburg. Hij ging al snel deelnemen aan het verzet en werd door de Duitsers opgepakt omdat er op een verkeerde plaats een stempel van Rijnsburg met zijn handtekening opdook. Hij stierf op 18 april 1945 in een concentratiekamp in Duitsland. Hij werd 34 jaar.

Vier burgemeesters in vijf oorlogsjaren
Mr P.N. Höweler was in 1940 burgemeester van Rijnsburg. Na de versiering van de Wilhelminaboom op 31 augustus 1941 werd hij op 2 september opgepakt door de Duitsers. Hij keerde op 30 oktober als ambteloos burger weer terug. Op 16 mei 1942 werd hij als “Deutsch feindlich” opnieuw opgepakt en overgebracht naar St. Michelsgestel, van waaruit hij op 23 december 1943 terugkeerde naar Rijnsburg. Op 10 mei 1945 werd hij weer aangesteld als burgemeester van Rijnsburg.
Op 15 november benoemde de secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken de N.S.B.-er Mr. E.G. Bisschop tot burgemeester. Hij vertrok op 18 augustus 1942 naar ’s Gravenzande.
Op 18 augustus werd hij opgevolgd door Geert Hermans. Een man waarvan men eerst niet goed wist aan welke kant hij stond. Na zijn contact met mensen van de illegaliteit werd het duidelijk dat hij aan de goede kant stond. Zijn optreden na de liquidatie van de Leidse agent De Groot heeft de Duitsers ervan weerhouden, op de mishandeling van de voor de dader aangeziene Jan Mooten na, wraak te nemen op de Rijnsburgse bevolking.
Zijn hulp aan het verzet werd hem noodlottig. De Gestapo arresteerde hem op 4 april 1944 en bracht hem via de gevangenis in Scheveningen over naar het concentratiekamp Neuengamme, waar hij op 18 april 1945 is overleden.
De inderhaast opgeleide gasfitter Th.A.J. Schipper kwam op 30 november 1944 naar Rijnsburg. Hij stelde persoonlijk diverse uitbreidingsplannen vast, die na de oorlog zijn gereedgekomen. Hij verdween op 3 mei 1945 met stille trom.

Wie was Jan Wildschut?
Jan Wildschut is geboren op 28 november 1913 in een katholiek gezin in Den Bosch. Hij was in 1940 gelegeerd op de vliegbasis Soesterberg als wachtmeester-vlieger. Begin 1943 dook hij onder in Nieuwlande in Drente, omdat hij weigerde in Duitse krijgsgevangenschap te gaan. Hij kwam in contact met Johannes Post en sloot zich bij diens verzetsploeg aan. Tussen de twee mannen ontstond een hechte vriendschap.
Op 23 juni 1943 pleegden ze met hun verzetsgroep overvallen uit op vijf distributiekantoren in Drenthe. Toen in Drenthe Post te bekend werd als verzetsstrijder, verhuisde de groep naar Rijnsburg, Breda en Barendrecht. Vanuit deze plaatsen deden ze een groot aantal overvallen in Zuid-Holland en Brabant op distributiekantoren, gemeentehuizen en politiebureaus om distributiebonnen, blanco persoonsbewijzen, gemeentestempels e.d. voor onderduikers, geld en wapens voor het verzet te bemachtigen.
Op 17 januari 1944 redde hij in de Dubbele Buurt het Joodse meisje Sara Philipson door de Leidse jodenjager De Groot neer te schieten. Ook al zag hij geen andere mogelijkheid, hij dacht er niet lichtvaardig over. Jan ging na deze daad direct te biecht bij de pastoor in Katwijk aan de Rijn.
Op 3 maart 1944 kreeg hij bericht dat zijn vrouw bevallen was van een zoon. Hij is toen enige dagen naar huis gegaan. Daarna voegde hij zich weer bij de groep. Bij een riskante en mislukte overval in juni 1943 op het grote distributiekantoor in Haarlem, dekte hij de aftocht van zijn kameraden en werd zelf door toedoen van een NSB-er gegrepen.
Hij werd via de gevangenis aan de Weteringschans in Amsterdam en het concentratiekamp Vught naar Duitsland overgebracht. Hij overleed op 31 januari 1945 in Leonberg, een buitencommando van “verdwijnkamp” Natzweiler.
Hij is de verzetsstrijder geweest, die de meeste overvallen heeft gepleegd. Hij is als één van slechts 86 Nederlanders door Koningin Juliana onderscheiden met het Verzetskruis. Deze onderscheiding is te vergelijken met de Militaire Willemsorde. Hij was gelovig Rooms Katholiek, een christen in de ware zin van het woord. De pogingen hem te bevrijden uit de gevangenis aan de Weteringschans te Amsterdam hebben jammerlijk gefaald, maar dit was niet te wijten aan zijn wapenbroeders. Zij hadden zich ook, ja misschien wel juist voor hem ingezet.
Na van kamp tot kampte zijn getransporteerd; is hij 31 januari 1945 in Duitsland overleden. Ook daar was hij kerel en…. kind. Hij sterkte anderen, die dreigden te storten in de geestelijke afgrond, want hij ontleende zijn kracht aan en zag kinderlijk op naar zijn Vader in de hemel. Hij behoorde tot de edelsten van ons volk.

KEES, die zijn vriend mocht zijn.

 

De liquidatie in de Dubbele Buurt

Bij Piet van Egmond (Piet Sik) in de Dubbele Buurt was het Joodse kind Sara Philipson ondergedoken. Op een dag in januari 1944 kwamen de Leidse politieagenten Biesheuvel en De Groot (twee beruchte jodenjagers) haar ophalen. Ze hadden de weg gevraagd naar de Dubbele Buurt en door een goede Rijnsburger de verkeerde kant opgestuurd. Deze Rijnsburger waarschuwde Van Egmond, die daarop naar de pastorie op het Rapenburg rende en om een pistool vroeg. Toevallig kwam ook juist Jan Wildschut daar aan en men besloot dat hij samen met Piet Sik naar diens huis zou gaan om het meisje uit hun klauwen te redden. Jan Wildschut zegt tegen Piet: “Ik ga de achterdeur binnen en gij de voordeur en ge springt me bij als het nodig is.”
Volgens het proces-verbaal van burgemeester Hermans zou Jan Wildschut zijn  binnenkomst in de woonkamer hebben aangekondigd met Sicherheitspolizei en vervolgens op De Groot geschoten hebben. Omdat zijn pistool daarna weigerde, rende hij zigzaggend weg richting het  Rapenburg, achtervolgd door een op hem schietende Biesheuvel. Hij werd niet geraakt, rende de Kerkstraat in en Biesheuvel gaf bij het doktershuis de achtervolging op. Jan pakte de tram naar Katwijk, stapte uit bij de Rooms-katholieke kerk in Katwijk aan de Rijn en ging meteen biechten bij de pastoor.
Bertha Colijn, het dienstmeisje, pakte Sara op en bracht haar, hollend over het open land naar haar ouders in de Burg. Meijboomstraat. Dankzij de eerste hulp, verleend door mevrouw Van der Laan en het kordate optreden van burgemeester Hermans, die Biesheuvel liet geloven, dat hij en zijn collega al vanaf Leiden gevolgd waren, bleef Rijnsburg verschoond van represailles. Uit vrees daarvoor werden bijna alle onderduikers tijdelijk elders ondergebracht en ook verdwenen veel  Rijnsburgse mannen tijdelijk uit beeld.
Wel had deze affaire nog een vervelend staartje voor Jan Mooten. De Leidse politie zocht een man, die een zwarte leren jas droeg (Jan Wildschut). Ze werden door iemand  verwezen naar Jan Mooten, die ook een leren jas had. Omdat hij niet thuis was namen ze zijn verloofde, die net op bezoek was bij haar schoonmoeder, mee naar het Leidse bureau. Toen Jan thuis kwam en dat hoorde, ging hij, tegen alle adviezen in, zich melden op dat bureau. Ondanks zeer zware mishandelingen heeft hij daar niets losgelaten. Zijn verloofde herkende hem niet eens, toen ze hem weer terugzag. Met zijn zwijgen heeft hij Joden en Rijnsburgers van de dood gered.
Harm Wolthaus wist dat de familie Mooten een Joods jongetje verborg. Toen hij hoorde, dat ze Jan zochten, is hij naar hun huis gerend. Hij was precies op tijd, want hij ging met het kind de achterdeur uit op het moment dat de politie aan de voordeur belde.